• Kempenhulp Slide1
Pensioen(en) > € 25.000 uit Nederlandse bron en het fiscale konijn uit de hoge hoed voor de rijksinwoner van België
gepubliceerd op 17-01-2018

Gepubliceerd door Edwin van Overmeire;

Fiscalist/vennoot bij Bolwerk 7 Fiscale & financiële dienstverlening te Terneuzen.
Lid Raadgevende Commissie GWO (Grensoverschrijdend Werken & Ondernemen)

Een oud gezegde luidt: “Met pensioen zijn is twee keer moe zijn; eerst van het werken en dan van het gebrek aan werk”. Sinds eind 2017 kan dat citaat voor inwoners van België met een aanvullend pensioen vanuit Nederland echter worden veranderd in: “Met pensioen zijn is twee keer moe zijn; eerst van het werken en dan van het zoeken naar het antwoord op de vraag in welk land moet ik nu over de oudedagsvoorziening belasting betalen?”.

Inleiding  

In de maand december 2017 heeft de Nederlandse Belastingdienst een brief verzonden met als onderwerp “Intrekking vrijstelling loonbelasting Nederlands pensioen en/of lijfrente”. In deze brief staat opgenomen dat de bestaande vrijstelling voor de inhouding van de loonbelasting vervalt vanaf 1 januari 2018 omdat de geadresseerde meer dan € 25.000 per jaar (bruto) aan Nederlandse pensioen- en/of lijfrente-inkomsten ontvangt. Verder staat erin opgenomen dat dit overigens geen gevolgen heeft voor de eventuele vrijstelling voor de premie volksverzekering. Verder staat in de brief dat u nog (nader) bericht krijgt over deze veranderingen. Ook de aanleiding voor het versturen van de brief wordt genoemd. Dat heeft immers te maken met het feit, dat rechters in België besloten hebben dat pensioeninkomsten uit Nederland in België niet volledig kunnen worden belast. Deze rechtspraak heeft gevolgen voor de uitvoering van het belastingverdrag tussen de beide landen. In het belastingverdrag staat opgenomen welk land over het pensioen en/of lijfrente belasting mag heffen.

Belastingverdrag Nederland-België  

In artikel 18 van het belastingverdrag vinden we het pensioenartikel terug. Hoofdregel daarbij is, dat een particulier pensioen slechts belastbaar in het woonland van de rechthebbende. Dat vinden we terug in de eerste paragraaf van het pensioenartikel. In de tweede paragraaf komen we een belangrijke uitzondering tegen. Deze uitzondering houdt in dat een pensioen en/of lijfrente-uitkering ook mag worden belast in de Staat waaruit dit inkomensbestanddeel afkomstig is (de bronstaat), overeenkomstig de wetgeving van die Staat, indien en voor zover de aanspraak op dat inkomstenbestanddeel in de bronstaat van belasting is vrijgesteld, dan wel de bijdragen die daarvoor zijn betaald, in het verleden bij het bepalen van het in de bronstaat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in de bronstaat in aanmerking zijn gekomen voor fiscale facilitering en op voorwaarde dat deze inkomsten in de woonstaat niet tegen het algemene belastingtarief voor inkomsten uit loondienst, dan wel het brutobedrag van het pensioen en/of de lijfrente-uitkering in de woonstaat voor minder dan 90% in de belastingheffing wordt betrokken én het totale brutobedrag van deze inkomstenbestanddelen die volgens deze regel in de bronstaat belastbaar zouden zijn, in het kalenderjaar een bedrag van € 25.000 euro te boven gaat. Hierop doet Nederland een beroep.

Rechtspraak in België over de belastbaarheid van Nederlandse pensioenen in België  

Het belastingstelsel in België van een in Nederland opgebouwd aanvullend pensioen is bij onze zuiderburen al geruime tijd voorwerp van discussie. Sinds de inwerkingtreding van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (WAP-wetgeving) stelt de Belgische fiscus principieel dat deze pensioeninkomsten progressief belastbaar zijn, ongeacht wanneer deze werden opgebouwd. Dit standpunt werd door de Belgische belastingadministratie al eens voor het Hof van Cassatie aangevochten, zij het zonder succes.
Recent werd echter door het Hof van Beroep te Antwerpen in het arrest van 17 oktober 2017 (nr. 2016/AR/674) bevestigd dat het deel van de Nederlandse pensioenen dat vóór 1 januari 2004 is opgebouwd, in België van een fiscaal gunstig regime kan genieten. Het Hof wees er (nogmaals) op, dat de WAP-wetgeving niet retroactief kan worden toegepast om pensioenen opgebouwd voor, maar uitgekeerd na de inwerkingtreding van de wet (1 januari 2004 voor de gewone werknemer) te belasten. De opbouw van het pensioenkapitaal tot 2004 kan in een dergelijk geval nog slechts als roerend inkomen worden belast en dat houdt in, dat het belastbaar bedrag op jaarbasis gelijk is aan 3% van het afgestane kapitaal per die datum. Hierover betaalt de belastingplichtige vervolgens 30% personenbelasting. De rechten t/m 31 december 2003 worden fiscaal gekwalificeerd als ‘individueel en definitief verworven rechten’ door de werknemer. Daarmee wordt bedoeld dat de werkgeversbijdragen die de werkgever stort aan het pensioenfonds onherroepelijk uit het vermogen van de werkgever zijn verdwenen en in hoofde van de werknemer vaste pensioenaanspraken doen ontstaan die definitief verworven zijn op het moment van de betaling van de bijdragen. Het pensioen wordt in zoverre geacht reeds te zijn belast bij de opbouw (aanspraak belast, uitkering vrij) en om die reden kan het pensioen niet opnieuw als uitgesteld beroepsinkomen worden belast bij de uitkering.

Reactie Nederlandse Belastingdienst

Om die reden is Nederland nu de mening toegedaan, dat zij de inkomsten (alsnog) mag belasten. Getoetst aan de regels van het belastingverdrag is hier geen speld tussen te krijgen als aan de genoemde criteria wordt voldaan. In de meeste gevallen zal dat voor de belastingplichtige niet per se nadelig hoeven te zijn, nu de belastingtarieven in ons land in het algemeen lager zijn dan in België. Bij alleenverdieners en belastingplichtigen met 2 of meer kinderen ten laste, kan dat anders zijn. Ook voor degenen die nog werken in Nederland naast hun pensioen of mensen met een lijfrente vanuit Nederland kan de rekensom nadelig uitpakken. Een complicatie vormt echter standpunt van de Belgische fiscus. Zij wenst zich namelijk niet neer te leggen bij het arrest, maar gaan ook niet in cassatie. Vanuit Nederlandse optiek is dat vreemd. Zij blijft principieel van mening dat de pensioeninkomsten uit een Nederlandse bron volledig belastbaar zijn in het woonland en weigert dus een vrijstelling te verlenen. Daardoor dreigt dubbele belastingheffing. Nederland belast namelijk de inkomsten eveneens. Wil een belastingplichtige in de woonstaat een vrijstelling hebben, dan rest hem of haar blijkbaar geen andere optie dan te procederen tegen de Belgische fiscus. Los daarvan is Nederland de mening toegedaan, dat de brief van eind december 2017 alleen het vervallen per 1 januari 2018 van de verdragsvrijstelling betreft en dat betekent dat Nederland strikt genomen ook pensioenen en/of lijfrente-uitkeringen betaald in eerder jaren (alsnog) kan belasten.

Splitsing pensioenuitkering 

Op basis van de rechtspraak in België moet de belanghebbende dus een splitsing aanbrengen in de pensioenaanspraken opgebouwd t/m 31 december 2003 en de rechten van na die datum. Mogelijk kan de pensioenverzekeraar of het pensioenfonds hem of haar een overzicht verstrekken van de noodzakelijke informatie als hij daarover niet zelf beschikt. De (vervolg)vraag is echter op welke wijze deze splitsing moet worden aangebracht. Op basis van beleid over de toepassing van de zogeheten sourcing-rule, kun je de splitsing in feite op 3 manieren berekenen:
1. Tijdsevenredige splitsing van het kapitaal over de opbouwjaren.
Deze methode (aantal opbouwjaren t/m 2003 en daarna) lijkt niet in overeenstemming met de tekst van art. 18, paragraaf 4, en houdt ook geen rekening met de loopbaanontwikkeling en het verschil in daadwerkelijke pensioenopbouw tijdens de opbouwjaren;
2. Splitsing aan de hand van de opgebouwde kapitalen per de berekeningsdata.
Dit wil zeggen een verdeling op basis van enerzijds het opgebouwde bedrag aan pensioenkapitaal per 31 december 2003 en anderzijds het pensioenkapitaal op de ingangsdatum van het pensioen. Deze methode lijkt actuarieel het meest correct en levert in de praktijk (wellicht) weinig moeilijkheden op;
3. Splitsing aan de hand van de betaalde premies (werkgevers- en werknemersbijdragen).
Deze methode lijkt tekstueel (wellicht) het meest overeen te komen met het bepaalde in artikel 18, paragraaf 4, en zal wellicht in de meeste gevallen (ook) qua uitkomst in de buurt komen van de verdeling op basis van de tweede methode, maar zal in de praktijk veel meer problemen opleveren nu de betreffende informatie veelal niet (onmiddellijk) beschikbaar zal zijn.
De Belgische fiscus hangt in andere gevallen (bij afkoop van een Belgische groepsverzekering) methode 3 aan, de Nederlandse fiscus methode 2, maar de Belastingdienst heeft wel al eens kenbaar gemaakt, dat men België desgewenst zal volgen als zij de splitsing aan de hand van de betaalde premies hanteert in concrete gevallen. Opmerkelijk in dat kader is wel, dat het Hof van Beroep van Antwerpen formeel de derde methode voorstaat, maar in de uitwerking gewoon methode 1 toepast. Wellichts is dat echter ingegeven door louter praktische motieven.

Wat brengt de toekomst?  

Het is een publiek geheim dat de Nederlandse en Belgische autoriteiten al enige jaren aan het onderhandelen zijn over een herziening van het huidige belastingverdrag. Nederland streeft daarbij naar een bronstaatheffing. Daarmee zou ‘gelijkheid worden bereikt op de werkvloer’, ook na de actieve periode. In bijvoorbeeld het nieuwe belastingverdrag met Duitsland, in werking getreden op 1 januari 2016, is dat al gerealiseerd. Wel geldt daarbij een drempel. In het nieuwe verdrag met onze Oosterburen geldt in dat kader, dat de woonstaat heffingsbevoegd blijft als in een kalenderjaar de pensioenen, lijfrenten en/of sociale verzekeringsuitkeringen afkomstig uit de bronstaat minder bedragen dan € 15.000. België lag echter tot voor kort dwars en was niet voornemens (zonder slag of stoot) akkoord te gaan met de Nederlandse wens. Nederland lijkt echter nu een troefkaart te hebben om België te bewegen het verdrag in de gewenste zin te herzien. België dreigt anders met lege handen te blijven staan.

Tot slot  

Zover is het echter nog (lang) niet. Een gedeeltelijke verdragswijziging lijkt niet eerder haalbaar dan per 1 januari 2019 of 2020, maar er zijn al eens gekkere dingen gebeurd. Het is echter voor elke belanghebbende wel te hopen, dat er op (zeer) korte termijn volledige duidelijkheid komt over de verdeling van de heffingsrechten, niet alleen voor wat betreft het verleden en heden, maar ook voor de toekomst. De Kerst is immers al voorbij, dus het spreekwoordelijke Konijn kan in de hoed blijven. Op dubbele belastingheffing zit niemand te wachten. De onderhandelaars kunnen dus de agenda’s trekken.